Dankwoord
voor het toekennen van het Eremerk Jozef Weyns
Enkele weken
geleden kreeg ik een telefoon van Harry Vermeir met het bericht dat ik het Jozef
Weyns-eremerk zou krijgen. Ik was zeer verrast en maakte onmiddellijk de
bedenking: “Dat is te veel eer! Heb ik eigenlijk wel zoveel gedaan op gebied
van heemkunde dat ik dat verdien?” Doch nadat ik Harry mijn dank had betuigd, en
ik begon na te denken over mijn activiteiten en publicaties inzake heemkunde en
lokale geschiedenis, kwam mij iets voor de geest dat enkele jaren tevoren
gebeurd was.
Toen ik als
jurylid optrad bij het doctoraat van een Afrikaanse priester over 16de-eeuwse
theologie, stelde de voorzitter van de promotieplechtigheid, waar volgens een
eeuwenoude Leuvense traditie wel eens ernst en luim vermengd worden en een ‘theologia
serioso-comica’ beoefend wordt, mij voor als een Turnhoutse heemkundige, die
bij zijn historisch onderzoek had kennisgemaakt met de beroemde theoloog
Johannes Driedo of Jan Driedoens van Turnhout, die grote invloed had
uitgeoefend op het Concilie van Trente. Van daaruit zou ik er dan toe gekomen
zijn mij bezig te houden met theologiegeschiedenis. Dat ik voorgesteld werd als
heemkundige wijst erop dat ik blijkbaar toch wel iets heb met heemkunde.
In
werkelijkheid is mijn loopbaan van historicus in de andere richting verlopen
dan mijn Leuvense collega vertelde op die promotie. Zowel mijn Leuvense
licentiaatsthesis in de geschiedenis als mijn Tilburgs doctoraat in de theologie
gingen over polemieken van Leuvense theologen met humanisten zoals Erasmus en
reformatoren zoals Luther. Toen ik in 1976 benoemd werd als docent kerkgeschiedenis
aan de theologische faculteit van de universiteit van Tilburg, was ik - zoals
de Antwerpse stads- en bisdomarchivaris Jos Van den Nieuwenhuizen eens zei - slechts
een ‘zoetwaterhistoricus’, een historicus die praktisch uitsluitend had gewerkt
op gedrukte of uitgegeven bronnen. Omdat ik in Tilburg ook colleges moest geven
over historische kritiek en hulpwetenschappen zoals paleografie, werd ik
geconfronteerd met mijn tekortkomingen. Ik besloot mij te oefenen in de studie
van archiefbronnen uit Middeleeuwen en Moderne Tijd door de
parochiegeschiedenis van Weelde, waar mijn vrouw en ik met ons pasgeboren
eerste kind sinds 1977 woonden, te gaan bestuderen. Het is toen dat ik de betekenis
en de waarde van de heemkunde heb ontdekt.
In 1978, het
‘Jaar van het Dorp’, namen enkele onderwijsmensen, die geïnteresseerd waren in
de lokale geschiedenis, gesteund door Laurent Woestenburg, uitgever bij Van In
te Lier en latere voorzitter, het initiatief om een heemkundekring voor Ravels,
Weelde en Poppel op te richten. Bij de stichtingsvergadering van de naar de
heilige uit de Vrijheid Weelde, Nicolaus Poppelius, een der martelaren van
Gorcum, genoemde kring was ik aanwezig. We zijn toen onmiddellijk aan het werk
gegaan om een dorpsgeschiedenis van Weelde te schijven. Van heemkundigen zoals
Willem Paulussen, die reeds een grondige studie had gemaakt van Weelde in het
Ancien Régime, heb ik toen veel geleerd: van hem heb ik voor het eerst vernomen
wat een vrijheid was, en wat een schepenbank die oordeelde volgens het recht
van een der Brabantse hoofdsteden, betekende voor de emancipatie van de
inwoners. Door deze en andere publicaties in samenwerking met heemkundigen heb
ik een goed begrip gekregen van lokale instellingen uit de Middeleeuwen zoals
‘gemeynt’, patronaatsrecht, pastorale en simpele beneficies, kerkfabriek en
tafel van de H. Geest.
Toen einde
jaren 1980 aan Nederlandse universiteiten de eerste onderzoeksprogramma’s van
start gingen, werd ik als kerkhistoricus van de faculteit door de systematische
theologen gevraagd om onderzoek te doen naar de geschiedenis van de dood
volgens de uit Frankrijk overgewaaide methodes, bv. door het onderzoek van
grote reeksen testamenten; de faculteit stelde er zelfs een onderzoeksassistent
voor aan. Omdat een dergelijk onderzoek niet mogelijk was op Tilburgse
testamenten, viel de keuze op de dichtstbijzijnde lokaliteit waar bruikbare
notarisarchieven beschikbaar waren en dat was Baarle. Daartoe gestimuleerd door
Harry de Kok, stadsarchivaris van Turnhout, hoofdredacteur van Taxandria en een eerdere winnaar van het
eremerk Jozef Weyns, onderzocht ik ook clandestiene huwelijken, concubinaat,
voor- en buitenechtelijk geslachtsverkeer, celibaatsovertredingen e.d. en zo ontstond
de studie ‘Leven en dood, liefde en geloof in Baarle-Hertog-Nassau. Historisch-antropologische
verkenningen’, waarbij ook weer contacten werden gelegd met de lokale heemkundekring.
Ook mijn onderzoek naar de religieuze volkscultuur (toverij en hekserij,
terugkerende doden, sagen en legenden, bedevaarten en heiligenverering) gebeurde
nogal eens in samenwerking met heemkundigen. Mettertijd heb ik mij behalve bij
de Heemkring Nicolaus Poppelius ook nog aangesloten bij de heemkringen De Root
van mijn geboortedorp Reet, Amalia van Solms van Baarle en uiteindelijk Het Bezemklokje
van Turnhout, die thans het tienjarig bestaan viert. Een onderzoek naar onze familiegeschiedenis
bracht mijn broers en zussen en mezelf in contact met Rene Beyst van Aartselaar,
die ons heel wat bronnenmateriaal liet ontdekken.
Samen met
Guido Landuyt – ook iemand die naast zijn loopbaan als leraar en
schooldirectielid uiterst verdienstelijk werk heeft verricht op gebied van
lokale geschiedenis – heb ik een tiental jaren geleden een tentoonstelling
gemaakt over de Turnhoutse heemkundige Jos Aerts; ik heb toen enkele bijdragen
geleverd voor een tentoonstellingscataloog. Door mij wat te verdiepen in het
werk van Jos Aerts, die een imposant oeuvre heeft nagelaten vooral op gebied
van de plantkunde en de dialectologie van Turnhout, is mij voorgoed duidelijk
geworden hoe ruim en rijk heemkunde is. Deze wetenschap omvat veel meer dan de lokale
geschiedenis en zelfs meer dan de volkskunde (of de historische antropologie).
Heemkunde omvat bijvoorbeeld ook de studie van de natuur,
landschapsgeschiedenis en historische ecologie. Het is inderdaad de
alomvattende wetenschap van de eigen leefomgeving.
Van Harry
Vermeir heb ik vernomen dat het eremerk aan mij toegekend is omdat ik een brug
heb proberen te bouwen tussen het academisch historisch onderzoek en de heemkundigen.
Uit het verhaal van mijn loopbaan als historicus, dat ik zojuist kort geschetst
heb, mag blijken dat ik van heemkundigen uit heden én verleden ontzaglijk veel
geleerd heb. Samenwerking tussen heemkundigen en universitaire onderzoekers is
zeer verrijkend voor beide groepen!
Wanneer ik
hier dan mijn oprechte en grote dank wil uitspreken voor de toekenning van het Jozef
Weyns-eremerk, die mezelf toch wel danig verrast heeft, wil ik in deze dank al
die heemkundigen betrekken, aan wie ik heel veel inzichten te danken heb.
Tenslotte
nog een woord over de toekomst! Van mijn neef Gert Gielis, die in veel
opzichten mijn onderzoek over de 16de-eeuwse Leuvense theologen
heeft voortgezet, heb ik vernomen dat er binnenkort een artikel van hem
gepubliceerd wordt in Tijd-Schrift.
Blijkbaar wordt dus de samenwerking tussen de academische en de heemkundige
wereld voortgezet.
Van diverse
kanten hoor ik wel dat het bijvoorbeeld niet gemakkelijk is om de juiste manier
van schrijven voor een dergelijk tijdschrift te vinden. Publiceren op gebied
van heemkunde wordt ook te weinig gevaloriseerd in de academische competitie. Misschien
kan er wel eens een studiedag of zo gewijd worden aan de vraag hoe we
samenwerking en communicatie tussen academici en heemkundigen kunnen optimaliseren?
Ik dank u
allen zeer voor de toekenning van het eremerk én voor uw aandacht!
Reacties
Een reactie posten